De standaard van de saluki

last update 26 december 2010,

Rasstandaard Saluki

FCI-Standaard:        Nr. 269/01-05-2001/Nederland

Vertaling:                   A.H. van der Snee

Oorsprong:                 Midden-Oosten

Patronaat:                  FCI

Datum van publicatie van de geldende originele standaard: 25-10-2000

Gebruik:                      Jacht- en coursing-hond

FCI-indeling: 
Groep 10 Windhonden
Sectie 1 langharige of bevederde windhonden
Geen werkproeven

  

Kort Historisch overzicht: Saluki's variëren in type en de variatie is gewenst en kenmerkend voor het ras. De reden voor de variatie is de bijzondere plaats die de Saluki inneemt in de Arabische traditie en het onmetelijke gebied van het Midden-Oosten waar de Saluki duizenden jaren is gebruikt als hond voor de jacht. Oorspronkelijk had elke stam Saluki's die het meest geschikt waren voor de jacht op het specifieke wild in het eigen gebied. Volgens de traditie in het Midden-Oosten worden Saluki's niet gekocht of verkocht maar geschonken als eerbetoon. Dat betekent dat de honden die als zodanig werden geschonken aan Europeanen en naar Europa werden gebracht, afkomstig waren uit een grote gevarieerdheid van het gebied en klimaat en bijgevolg verschilden. De Britse standaard van 1923 was de eerste officiële Europese standaard voor de Saluki en werd opgesteld om al de oorspronkelijke types Saluki te omvatten.

Algehele verschijninq: De hele verschijning van dit ras moet een indruk geven van de elegantie en balans en van grote snelheid en uithoudingsvermogen, gekoppeld aan kracht en activiteit. Kortharige variëteit: de raspunten moeten dezelfde zijn met uitzondering van de jacht die geen bevedering heeft.

Belangrijke proporties: De lengte van het lichaam (van de punt van de schouder tot de punt van het zitbeen) is ongeveer gelijk aan de schofthoogte, ofschoon de hond vaak de indruk wekt langer te zijn dan hij werkelijk is.

Gedrag/karakter: Gereserveerd tegenover vreemden, maar niet nerveus of agressief. Waardig, intelligent en onafhankelijk.

Hoofd: Lang en smal, het geheel toont adel.

Schedelgedeelte:

Schedel: Matig breed tussen de oren, niet gewelfd

Stop: Weinig uitgesproken.

Gezichtsgedeelte:

Neus: Zwart of leverkleurig

Kaken/gebit: Gebit en kaken zijn sterk met een volmaakt, regelmatig en compleet scharend gebit.

Ogen: Donker tot hazelnootbruin en helder, groot en ovaal maar niet puilend. De uitdrukking moet waardig zijn en zacht met trouwe en verziende ogen.

Oren: Lang en bedekt met lang zijdeachtig haar, hoog aangezet, beweeglijk, vlak langs de wangen gedragen.

Hals: Lang, lenig en goed gespierd.

Lichaam

Rug: Matig breed.

Lenden: Licht gebogen en goed gespierd.

Kruis: Heupbeenderen ver van elkaar.

Borst: Diep, lang en matig smal. Tonvormig noch vlak.
Onderbelijning: Buik goed opgetrokken.

Staart: Lang, laag aangezet en in een natuurlijke boog gedragen, goed bevederd aan de onderkant met lang, zijdeachtig haar, niet rondom. Bij volwassen honden niet boven de ruglijn gedragen, behalve bij het spelen. Het einde reikt minstens tot de hak.

Ledematen

Voorhand:

Schouders: Goed schuin geplaatst, goede bespiering zonder grof te zijn.

Opperarm: Ongeveer van gelijke lengte met het schouderblad en daarmee een goede hoek vormend.

onderarm: Lang en recht van elleboog tot pols.

Middenvoet: Sterk en soepel, licht van voren gebogen.

Voorvoeten: Matig lang, tenen zijn lang en goed gebogen, niet gespreid maar ook geen kattenvoeten; het geheel sterk en soepel; bevederd tussen de tenen.

Achterhand:

Sterk, toont kracht voor galopperen en springen.

Dij en tweede dij: Goed ontwikkeld.

Knie: Matig gehoekt.

Spronggewricht: Laag geplaatst

Achtervoeten: Gelijk aan de voorvoeten.

Gangwerk: In de draf is het gangwerk soepel, vloeiend en moeiteloos. Lichtvoetig, ruim en stuwend zonder steppen of zwaar gaan.

Vacht

Beharing:

Gladde en zachte, zijdeachtige structuur, bevedering aan de benen en de achterkant van de dijen. Er kan ook bevedering zijn aan de keel bij volwassen honden. Jonge honden kunnen een lichte wollige bevedering hebben op de dijen en schouders.
De kortharige variëteit heeft geen bevedering.

Kleur: Alle kleuren of combinaties van kleuren zijn toegestaan. Gestroomd is ongewenst.

Grootte: Schofthoogte: 58,5 tot 72 cm, teven naar evenredigheid kleiner.

Fouten: Iedere afwijking van voorgaande punten moet als fout worden aangemerkt en de beoordeling

van de ernst van de fout moet in verhouding staan tot de mate waarin de fout zich voordoet.
Elke hond die duidelijk fysieke of gedragsafwijkingen heeft moet gediskwalificeerd worden. N.B.: Reuen moeten twee duidelijke normale testikels hebben, die volledig in het scrotum zijn ingedaald.

 


 

Oude Standaard met specifieke toevoeging

Vertaling der raspunten

  • Algemeen beeld: De hele verschijning van dit ras moet een indruk geven van sierlijkheid en evenredigheid, tevens van grote snelheid en uithoudingsvermogen gepaard aan kracht en behendigheid om het in staat te stellen gazellen en andere prooidieren te jagen over (zwaar gaand) mul zand en rotsachtig bergterrein. De uitdrukking moet waardig en zachtaardig zijn met diepe, trouwe in de verte kijkende ogen.
  • Hoofd: Lang en smal, de schedel matig breed tussen de oren, niet gewelfd, stop niet opvallend, het geheel moet veel adel tonen. Neus zwart of leverkleurig.
  • Oren: Lang en beweeglijk, bedekt met lang zijdeachtig haar, de oren hangen dicht langs de schedel.
  • Mond: De tanden sterk en sluitend.
  • Hals: Lang, soepel en gespierd.
  • Voorhand: De schouders liggen goed schuin naar achteren, goed gespierd zonder grof te zijn. De borst diep en tamelijk smal. De voorbenen recht en lang van elleboog tot pols.
  • Lichaam: De rug behoorlijk breed, de spieren vormen een lichte boog over de lendenen.
  • Achterhand: Sterk, de heupbeenderen ver uit elkaar, de knie matig gebogen, de hakken laag bij de grond, kracht tonend tot galopperen en springen.
  • Voeten: Van middelmatige lengte, de tenen lang en goed verbogen, niet gespreid, maar ook geen kattenvoet, het geheel sterk en soepel en goed bevederd tussen de tenen.
  • Staart: Lang, laag aangezet en op natuurlijke wijze in een boog gedragen, aan de onderkant goed bevederd met lang zijdeachtig haar, geen pluimstaart.
  • Beharing: Glad en zacht zijdeachtig haar, licht bevederd aan de benen, bevedering aan de achterzijde van de dijen en soms wat wollig pluis op de dijen en de schouders.
  • Kleuren: Wit, crème, rossig, goud, rood, grizzle en geelbruin, driekleurig (wit, zwart en bruin) en zwart met bruin of variaties op deze kleuren.
  • Maat: De gemiddelde hoogte ligt tussen de 23 – 28 inches (57,5-71 cm), de teven verhoudingsgewijs iets kleiner.

Toelichtende opmerkingen bij de standaard, tekst standaard cursief

  • Algemeen beeld: geen opmerkingen
  • Hoofd en schedel: Hoofd lang en smal: Dat wil zeggen smaller ten opzichte van  niet-windhondenrassen, van boven gezien is de schedel wigvormig. Niet gewelfd: de schedel is dus vlak. Stop niet opvallend, het geheel moet veel adel tonen: de schedellijn nagenoeg evenwijdig met de neuslijn die heel licht gebogen kan zijn; de verhouding voorsnuit : de schedel 1:1; niet barsoiachtig! Neus zwart of leverkleurig: Gepigmenteerd, doorgaans komt het leverkleurig pigment slechts voor bij lichtgekleurden en chocolates, het komt dan terug in de liprand en de oogleden en hangt samen met de oogkleur.
  • Ogen: Groot en ovaal: dus in geen geval rond.
  • Oren: Lang: De punt van  het oor dient tot de mondhoek te reiken. Beweeglijk: Die beweeglijkheid hangt samen met de stemming van de hond. Ze hangen dicht, of wel vlak, langs de schedel. Ze zijn hoog aangezet.
  • Mond: De tanden sterk en sluitend: Scharend. De lippen sluiten goed aan; tegen het gebit en op elkaar, elke vorm van hanglip is incorrect. De stevige onderkaak is zichtbaar onder de bovenlip.
  • Hals: Lang, soepel en goed gespierd: zonder grof te zijn.
  • Voorhand: Schouders liggen goed schuin naar achteren: Zodoende in harmonie met de hoeking van achterhand. De borst diep en tamelijk smal: Maar niet zo smal dat de ellebogen, in stand, niet meer aanliggen. Er is dus sprake van een gewelfde borstkas, die welving begint bij de derde of vierde rib, dit ten behoeve van de bewegingsvrijheid van de ellebogen. De ruimte tussen de opperarmen mag niet leeg zijn en het front daar het aanzien van omgekeerde “V” geven, ze worden ingenomen door de onderkant van de borst. De voorvoeten mogen iets buitenwaarts gericht staan.
  • Lichaam: De rug behoorlijk breed, de spieren vormen een lichte boog over de lendenen: een nogal brede rug, vooraan door de matige ribwelving (echter geen toonvormige of platte ribbenkast), achteraan door een lichte, door de spieren gevormde boog over de lendenen die van opzij, vloeiend overgaat in de helling van de croupe. Absoluut geen karperrug. De bovenbelijning wordt verder gekenmerkt door een licht waarneembare dip achter de schouders. De onderbelijning wordt gevormd door de diepe borst (haalt de elleboog) en hoog opgetrokken buiklijn (ook bij de reu).
  • Achterhand: … de knie matig gehoekt: Met andere woorden steil noch overhoekt: in volkomen verhouding met de hoeking van de voorhand en de lengte van het lichaam. De sprongen: (=hak) laag bij de grond: de hak staat, van achter en van opzij gezien recht: koehakkig is zeer ongewenst.
  • Voeten: Van middelmatige lengte, de tenen lang en goed gebogen: De middentenen belangrijk langer dan de buitenste.
  • Staart: Lang, laag aangezet: Aanzet vlak en ingebed tussen het zitbeen, vanuit de croupe in een vloeiende lijn verlopend en zodoende op een natuurlijk wijze in een boog gedragen. Bevederd met lang zijdeachtig haar, geen pluimstaart: Ook hier moet de bevedering zijdeachtig zijn en afhangen: elke indruk van bossig of borstelig haar moet achterwege blijven. Ze komt slechts in het spel boven de ruglijn: een krul is ongewenst.
  • Beharing: Er is soms enig wollig pluis op de dijen en de schouders: en soms op de flanken.
  • Kleuren: geen opmerkingen.
  • Gewichte en hoogte: De Saluki is wel omschreven als een kwadratische hond: dit is niet het geval: hij is langer dan hij hoog staat.

In de standaard worden een aantal typische (dat wil zeggen bij alle goed exemplaren voorkomend) eigenschappen niet genoemd, bijvoorbeeld een niet rond maar vlak bot met daaraan breed aangezette, vlakke en droge spieren.

Het meest typerend voor het ras is eigenlijk wel het gangwerk dat lichtvoetig en makkelijk moet zijn, he geen meerdere zweefmomenten met zich meebrengt, zodat het lijkt of de hond de grond nauwelijks raakt. De heer Jüngeling karakteriseerde het als volgt: “Een Saluki in een herfstbos zal met de voeten nauwelijks bladeren opwerpen.” Het is soepel in de voorhand (vergeleken met bijvoorbeeld een herder) met losse, vrij van de borst bewegende, ellebogen en een duidelijke souplesse in de beweging van de schouderpartij zonder dat deze los lijkt. De rug is te allen tijde volkomen strak. Dit alles in het belang van het werk waarvoor hij is gefokt. De staart kan, daar ze als roer wordt gebruikt, iets omhoog komen in de beweging.

—————


 


download pdf


 

Conformation and Gait

by Ken Allan

 

Rasstandaard:

  1. De algemeen voorkomende vorm van een object, configuratie
  2. De samenstelling van de individuele onderdelen van het object.
  3. Het algemene voorkomen en de structuur, bepaald door  de lichamelijke ontwikkeling,  van onderdelen van het dier in combinatie met de onderlinge relaties en belijning.

 

Gang / beweging:

  1. Manier van lopen of rennen, specifiek: de loop-, wandel-, en/of telgang, draf, handgalop en galop van een hond
  2. Actie, beweging. Één zeer zwaarwegende factor in het beoordelen van honden. Niet alleen zijn bepaalde hondenrassen gebonden aan specifieke individuele, “sound”  en vooral gebalanceerde gangen, welke in tegenstelling tot enkele unieke gevallen, ook duidt op een correctie lichamelijke constructie.Vanuit een wetenschappelijk oogpunt, dient het skelet in twee secties verdeeld te worden, te weten: het axiale (platte- en/of lijnvormige) skelet en het appendiculare (aanhangige) skelet . Het axiale skelet bestaat voornamelijk uit platte en onregelmatige beenderen in de schedel, de wervelkolom, de ribben en het bekken. De functie van dit alles is het bevatten  en beschermen van de vitale organen van het lichaam, dat wil zeggen o.a. de hersens, longen, hart lever, etc. Het appendiculare skelet, opgemaakt uit de voor- en achterpoten, bestaan voornamelijk uit lange en/of korte cylindrische beenderen die steun voor het lichaam bieden en gebruikt worden voor voortbeweging etc.

 

Ondanks het feit dat het basis-ontwerp ongewijzigd is gebleven, zijn de voor- en achterpoten bij de verschillende enorm gevarieerd. Denk alleen aan het verschil tussen de vorm van een eckel en een Saluki. De reden hiervoor ligt bij de fokkers die selectief honden hebben gefokt top beenderen van verschillende lengtes en diktes.

Beenderen dienen als hefboom en aangrijppunt voor de spieren en gedragen zich als opslagfaciliteit voor mineralen (voornamelijk kalk en fosfor) en vet, etc. Echter beenderen, als onderdeel van het voortbewegingssysteem, zijn rigide en worden bewogen door het samentrekken van spieren. Beenderen kunnen niet uit zich zelf bewegen, ze worden gedirigeerd door de spieren. Gezien het feit de vorm van de beenderen en hun positie in rust aanwijzingen bieden over de efficientie voor bepaalde functionele doeleinden en ze de vorm en grootte van honden bepaald, worden ze vaker eerder behandeld dan andere onderdelen van de hond. Echter, onthoudt altijd dat zij slechts onderdelen blijven en slechts passieve onderdelen in de voortbeweging zijn. De spieren zijn de actieve onderdelen.


Collectief bekeken zijn de spieren van de hond, één van de grootste organen in zijn lijf. De meeste spieren zijn verbonden aan beenderen. De platte beenderen zijn de belangrijkste ankerplaatsen voor de spieren die verantwoordelijk zijn voor de beweging van de poten. Wanneer een spier samentrekt, trekken de beenderen naar elkaar toe en wanneer de spieren ontspannen, gaan de beenderen van elkaar af. Resumerend kunnen we spreken over voorwaarts trekkende spieren om de poot voorwaarts te trekken en spieren verantwoordelijk voor het achterwaarts trekken van de poot.

Het is belangrijk om allemaal dezelfde terminologie te hanteren. De hond, het paard en de mens delen de zelfde terminologie echter veel van de hedendaagse termen gebruikt omtrent honden komt uit de praktijk. Enkele woorden zijn verkeerd overgenomen/verbasterd of ambivalent geraakt door de engte tussen honden- en paardenliefhebbers, maar het overgrote gedeelte van termen blijft intact.

Ondanks hun structurele verschillen – en er zijn enkele hele belangrijke – zijn paarden en honden vergelijkbaar and de principes die toepasbaar en vereist zijn voor rasstandaarden en gangwerk zijn dus gelijk. Beiden verschillen ze in rastypes conform hun doel, beiden zijn in meerdere vormen en maten beschikbaar en beide vertonen gangwerk karakteristieken die worden beïnvloed door de onderlinge verschillen. We herinneren ons allemaal het verhaal van een Arabische Sjeik die één van zijn paardenverzorgers erop uit stuurde om een perfecte Saluki te zoeken voor zijn kennel. De paardenverzorger stelde de Sjeik op de hoogte van het feit dat hij geen kennis had omtrent de Saluki. De Sjeik antwoordde echter dat indien hij een goed paard van een slechte kon onderscheiden, hij dit ook en/of zeker kon omtrent Saluki’s.

 

Het hoofd, zoals bij de meeste rassen, is één van de meest belangrijke karakteristieke en identificeerbare onderdelen van het ras. Bij analyse van het hoofd, is het van essentieel belang, de totale hond in het achterhoofd te houden. Elk individueel onderdeel van de Saluki is belangrijk voor de algemene balans en rasstandaard en elk individueel onderdeel van de Saluki voegt in positieve zin toe aan het totale beeld. De rasstandaard staat een brede selectie aan groottes toe (23 tot 28 inch). Zodoende is het natuurlijk dat het formaat van het hoofd zal verschillen van hond tot hond, echter het hoofd dient altijd in proportie (in de juiste verhouding) te staan met het totaalbeeld.

 

Bekeken van de zijkant, tegen de lengterichting van het aangezicht, dient de lengte van het puntje van de neus tot aan de “stop” ongeveer gelijk te zijn aan de lengte van het voorhoofd. Het voorhoofd dient redelijkerwijs wijd tussen de oren te zijn zonder ruw, blokkig of zwaar te worden. Bekeken van de bovenkant, dient het hoofd driehoekig over te komen maar niet vosachtig. Er dient (een) voldoende (geprononceerde) onderkaak aanwezig te zijn. De ogen mogen van dark (donker) tot hazel (hazelnootkleurig) varieren. Ronde ogen zijn een fout, evenals prominent aanwezige, uitpuilende en opbollende ogen.

De ogen vormen een groot en belangrijk aandeel in de expressie (gezichtsuitdrukking) van de Saluki, welke aangeduid kan worden als waardig en zachtmoedig met ver-reikende (far-seeing) ogen. Het gezichtsvermogen van de Saluki is buitengewoon, ze zijn in staat om wild / prooidieren veel eerder in zicht te krijgen dan hun menselijke equivalenten. Een sheik schijnt ooit gezegd te hebben: ,,Mijn havik heeft de ogen van een Saluki.’’ De kleuring van de ogen mag varieren van dark (donker) tot en met hazel (hazelnootkleurig); echter de “chocolate- (bruin) kleurslag honden mogen ook lichtere ogen, ook wel als gooseberry (bosbei? Bosvrucht?) aangeduid, hebben.


De “toplijn” is een term die in de kynologie gebezigd wordt door sommigen om de lijn aan te duiden die loopt van de achterkant van de (withers = inkeping rug?) tot en met de romp, welke echter beter de “ruglijn” genoemd kan worden. De toplijn echter is (normaal beschouwd) het totale profiel van de hond bekeken van de zijkant, beginnend bij de oren en eindigend bij de staart, welke zeker niet alleen is gevormd door de wervelkolom en die voornamelijk opgemaakt is uit spieren, welke, in specifieke gevallen zoals bij de hals/nek enkele centimeters boven het bot van de nek uitsteken/zweven.

De “topline” is een van de meest in het oog springende karakteristieke trekken van de Saluki: verschillend van de meeste andere zichtjagers. De hals dient lang, soepel en welbespierd te zijn; elke suggestie van een slappe/weke, (ooien?-/schapen-?)hals is ongewenst. De rug dient redelijk breed te zijn, met een lichte curve (boog) over het kruis vanwege de sterke bespiering welke toedraagt aan meer flexibiliteit tijdens de galop. Een vlakke “toplijn” of een overdreven gekromde “toplijn” – zoals de Barzoi – is erg ongewenst. De (punten van de schouderbladen? = withers?) en de toppen van de werveluitsteeksels, dienen op gelijke hoogte uit te komen bekeken vanaf de grond. Een hellende “toplijn” waarbij de (punten van de schouderbladen? = withers?) lager staan dan de toppen van de werveluitsteeksels is niet functioneel en ontypisch.

De heupbeenderen dienen prominent en voldoende ver uit elkaar te staan en de kroep (of het kruis) dient een middelmatige helling van 30 tot 35 graden te vertonen – welke duidt op krachtige ren- en spring mogelijkheden.

Het hart/long volume benodigd voor een Saluki wordt meer verkregen door de diepte van de borst dan de breedte, echter er dient wel een smalle handbreedte tussen de voorpoten aanwezig te zijn opdat de ellebogen van de volwassen hond elkaar niet kunnen raken bij (lichte) druk. Het diepste deel van de borst dient bijna de punt van de elleboog te raken. De “borst” (forechest) (bekeken van de voorkant) dient goed ingevuld te zijn en  niet de impressie te geven van een omgekeerde “V”.

De ribben dienen redelijk krom (=sprung?) te zijn, niet ton/duig – geribd/vormig maar ook niet plat. De Saluki is een langzame groeier en is pas laat volwassen en hierdoor wordt de maximale diepte van de borstkas ook pas bereikt bij het volwassen worden van de hond. Er dient een goed lange ribbenkast en bij een wel doorvoed en goed geconditioneerd dier minimaal drie ribben net zichtbaar zijn. De Saluki dient ook een uitgesproken “tuck-up” (= huidplooi?) te hebben – immers, bij een gestrekte galop, wanneer de flexibele rug aangesproken wordt, zou een buikholte (stomach, denk ik) zonder plooi (tuck-up weer) de wervelkolom in de weg zitten tijdens het buigen. Echter, het is het vermelden en bekijken waard, dat tijdens de “wandelgang”, de honden evenzowel goed presteren met of zonder uitgesproken en /of goede plooi.


Een belangrijk feit omtrent de schouderbladen en voorpoten is dat niets de extremiteit aan het lijf verankerd behalve spieren. Er is geen enkele beenderverbinding. Dus in feite wordt het lijf heen- en weergewiegd tussen de twee voorpoten met de spieren als wieg. Deze spierverbinding dient in samenwerking met het lichaam en de voorpoten als schokdempers welke bruikbaar is als de hond beweegt. De relatie/verbinding tussen de voetbeenderen en de “handbeenderen” (front pastern), dient ook ter schokdemping en –absorptie wanneer de voet de grond raakt.

De verschillende gewrichten aan de poot zijn erg belangrijk gedurende beweging. Twee van de gewrichten, de pols en de elleboog, zijn scharnieren die slechts beweging in één vlak toestaan – voor- en achterwaarts. Alle uitwaartse en zijwaartse beweging is te danken aan de manier van functioneren van het schoudergewricht (namelijk: een kop en een kom, die toestaan dat de extremiteit zich in schier elke richting kan bewegen) en het schouderblad, vanwege het feit dat het slechts door bespiering gefixeerd is aan het lijf.

Tijdens beweging, draait het schouderblad voor- en achterwaarts, glijdend over de ribbenkast. Dit verklaart dan ook de reikwijdte van de pas van de hond bij voorwaartse beweging. Als het schouderblad erg rechtop staat in zijn rust stand, zal de voorwaartse beweging gehinderd worden en de reikwijdte van de pas dus korter. Een opwaarts gericht schouderblad geeft tevens de hals een kort en gedrukt voorkomen en kan de vloeiende lijn van hals naar nek breken.

Wanneer de hond beweegt, doet de voorhand/voorkant dienst als schokabsorptie-mechanisme, door het lichaamsgewicht te dragen en de inslagen van de grond te absorberen terwijl het de stuwing van de achterkant balanceert. Als allereerste absorbeert het de inslag, ten tweede draagt het circa 60% van het lichaamsgewicht van de hond, hierdoor de achterhand relatief gezien vrijwarend om voldoende energie in de voortstuwing te kunnen investeren, ten derde balanceert de voorkant de hond tijdens beweging en ten vierde: de voorkant helpt/ondersteunt de achterkant in het voorwaarts snellen van de hond, door bij het telkens neerkomen van de voet op de grond, ook nog eens naar achteren te slaan.


De achterhand levert het grootste gedeelte van de voortstuwingskracht aan het lichaam; de voorhand dient meer als stabiliserend en schok absorberend onderdeel. De combinatie van bekken en dijspieren bieden snelheid, terwijl uithoudingsvermogen en de mogelijkheid om te blijven staan worden geleverd door de lagere dijspieren en de voeten (rear pasterns). De spieren dienen goed ontwikkeld te zijn op de eerste en tweede dij maar niet zo overdreven zoals bij de greyhound.

De kroep is een spiergebied tussen het kruis / de lende en de staart, welke het bekken van de heupen tot de billen bekleed. De bekkengordel is stevig verankerd aan beide zijden van de wervelkolom en helt vanaf dit punt naar de achterkant in een hoek van 30 tot 35 graden.

Er zijn drie gewrichten in de achterhand: het heupgewricht, bestaand uit een kogel en een komaansluiting, welke precies in het bekken past en de extremiteit toestaat buitenwaarts en inwaarts te bewegen terwijl de extremiteit gebruikt wordt voor de voortstuwing. Tevens staat dit gewricht enkele zeer specifieke articulaties (bewegingen) toe, te weten: het hurken van een teef en / of het optillen van de poot van een reu tijdens het urineren. Als we de extremiteit verder naar beneden volgen, komen we het (achter-)kniegewricht tegen. Essentieel gezien is het “simpel” een scharniergewricht en is het ontworpen (geëvolueerd) om de enorme stress (druk) te compenseren tijdens de voortstuwing. Het derde gewricht is het enkelgewricht, ook een scharniergewricht. De meeste mensen gebruiken de term “hock” om de punt van de enkel aan te duiden (de hiel), waar de hamstring (naam van spier) aangrijpt en / of de totale voet. De omschrijving: Hock low to the ground (Enkel laag aan de grond) omschrijft eigenlijk korte voeten (rear pasterns). Als de voeten lang zijn, veroorzaakt dit meer stress op het enkelgewricht en verhoogt dit de kans op blessures.

Tijdens beweging gebruikt de hond alle drie de gewrichten van de achterpoot om hem te buigen en strekken. Echter alle uitwaart en inwaarts-gerichte bewegingen komen van het heupgewricht, daar de andere twee gewrichten slechts voor- en achterwaarts kunnen scharnieren en geen andere velden van beweging/articulatie hebben.

Wanneer een Saluki in de show-positie staat, dient de voet op 90 graden van de grond te staan. Het puntje van de poot dient verticaal recht onder de achterste punt van het bekken te staan. Als de poot verder naar achteren staat betekent dit dat, mits de enkel (hock) rechtstaat, de hond overmatig hoekig (gebouwd) is. Sikkelvormige enkels zijn aanwezig indien de punt van de poot onder het bekken staat en de voet achterwaarts afloopt/helt.

De staart moet laag aangrijpen en dient gedragen te worden in een natuurlijke curve/kromme. Omdat de staart dient als gyroscoop (balansroer) voor de snelle en wendbare renner, is de staart lang en dient de laatste wervel punt van de enkel (de hiel) te raken. Er is geen twijfel over mogelijk dat een relatief laag gedragen staart er het meest elegant uitziet, maar het is net zo zeker dat de staartdracht een indicatie van temperament / houding is. Een nerveuze Saluki zal de staart dicht onder het lijf / tegen de buik drukken. Ontspannen hangt hij verticaal. Een blije Saluki draagt hem hoog, speciaal wanneer in (loop-/show-)pas.


Het grootste probleem in het omschrijven van de criteria voor beweging is dat in de showring we zoeken naar een gebalanceerde hond die correct en vloeiend beweegt in de draf (trot). De kynologische wereld is een standaard overeengekomen waarin de correcte dravende/showhuppelende (ik weet het woord niet voor de show-draf) hond beschreven wordt; echter het is de originele functie van elk ras vergeten, niet alle honden waren voor deze functie gefokt. De draf van de Saluki is gebaseerd op een stijl van beweging die èn economisch èn energiebesparend is: het gebruik van te veel energie tijdens een langzame wandelpas is verkwistend en inefficiënt. We moeten nooit vergeten dat de Saluki gefokt was om een galopperende hond met een groot uithoudingsvermogen te zijn en zijn draf/showpas stijl dient dit ook naar voren te laten komen.

De Saluki is een jachthond (hound) gebouwd voor grote snelheden en uithoudingsvermogen in de gallop, maar in de showring moet hij beoordeeld worden op de draf. Hoewel de draf ons niet veel vertelt over de moedigheid tijdens de jacht, vertelt het ons wel veel over de skeletstructuur en fysieke conditie. De pas dient gracieus, licht en moeiteloos te zijn. Het dient economisch en energiebesparend te zijn (misschien kom je in aanmerking voor energiepremie met een Saluki ;-) ! ) met een pas van voldoende lengte, sprong zonder houterigheid, vloeiend zonder al te veel inspanning en niet onder- of overreikend. Bekeken van achter en van voor, dient er een tendens te zijn waarin de voetstappen naar een centraal punt toe neigen al naar gelang de snelheid van de pas/draf verhoogt. Er dient (dag-)licht tussen de enkels (hocks) door te komen.

Resumerend: de gang van de Saluki zoals beoordeeld in de showring, dient te laten zien dat het (eigenlijk voor) een efficiënte, snelle galop (bedoeld is) in plaats van een showdraf prefereert. De pas dient licht, inspanningsloos en verstrekkend te zijn, echter er dienen geen overdreven hoog-stappende paard-, gans-, of paradepasachtige stappen waargenomen te worden.

 

Noten van de vertaler:
* Vaak wordt het woord “motion” gebruikt waarbij de ene keer voor voortstuwing en de andere keer voor beweging gekozen wordt in verband met de context.
* Hetzelfde gaat op voor de woorden: “gait” met pas en gang, “hock” met enkel en voet/poot, “motion” met beweging en articulatie (van een gewricht).
* Er is gekozen voor het woord extremiteit in plaats van poot omdat men het heeft over de medische omschrijving van de “limb” waarbij de shouder- en bekkengordel dus meetellen.
* Veel kynologische termen zijn onbekend voor de vertaler hierdoor is er enige onduidelijkheid over de verschillende vertalingen voor passen en gangen, te weten: “trot, galop, etc.” welke gezien de context dan weer met wandelgang, draf, showdraf, galop en meerdere andere syno- en homoniemen vertaald zijn.
* In de vertaling is gekozen om op plaatsen waar geen absolute zekerheid over de geschiktheid van de gekozen vertaling heerst, de (Engelse / Kynologische) term en / of enkele alternatieven tussen haken toe te voegen.


 


 


What is a TRAD?

The TRAD in this instance is a Saluki. A TRAD is a sound dog with Tremendous Reach And Drive similar to figure 1 stacked and figure 2 moving at the trot.
Well, you might ask, what is wrong with that? In some breeds nothing. However, according to concerned breeders, the Saluki is not required to exhibit tremendous reach and drive at the trot.
Exhibiting tremendous reach and drive at the trot in the show ring is believed to produce only dramatic appeal,
Instead of tremendous reach and drive the Saluki must travel long distances at the trot over difficult terrain in an energy-conserving manner, prepared always to break into a fast gallop.
Many judges in North America who award TRADs with group and BIS believe that the best angulated Saluki, the one than moves with tremendous reach and drive at the trot, is the one that is most likely to excel at the fast gallop.
Watching and filming Salukis at Specialty shows in the US and Canada, and seeing the fastest dogs continually win, I came to believe that tremendous reach and drive was the criteria on which the Saluki's ability to excel at the fast gallop could be based.
The Salukis who were the fastest, more angulated and more powerful were usually the contenders for BOB and for a place in the group. Figure 1 is such a contender.

As a TRAD he is impressive however he lacks certain qualities that Saluki owners aim for. He departs physically in four ways from correct type. Are you aware of what they might be?
TRAD figure 1 is built to fly around the show ring and the four departure from Saluki type that he possesses do not reduce his ability to excel at the show-ring trot, in fact they may even enhance it.
However these four departures could reduce speed at the gallop and from that point of view his four departure are of special interest. Have you determined what they are?

THE FOUR DEPARTURES

Powerful figure 3 is too heavy over all, has the wrong topline, wrong line under the body, and has too long a second thigh. Type is affected.
I am advised that the ideal Saluki judge will look first for type, it does it look like, a Saluki? The acid test is that if viewed in silhouette, would it immediately be identifiable as a good Saluki. Presented to Saluki breeders figure 3 failed the test and was labelled a generic example.

NOT IMPRESSED

My next selection to represent typical (figure 4) was again the winner of a Saluki specialty. He is lighter, more elegant and he seemed to fulfil the Standard's requirement for the impression of grace and symmetry and of great speed and endurance coupled with strength and activity.
Saluki breeders were not impressed with this Saluki example so it was back to my drawing board.

TYPICAL

It was at this point that. I received a large  judge's information package from. American judges education chair Sue Rooney-Flynn. The information package contained many photos together with the sender's comments, the intent being that I look beyond the impressive but generic forms of TRAD. Gradually my pen began to get a feel for a Saluki type that exemplified the word 'moderation'.
I had dozens of examples to choose from, each possessing various levels of moderation.
From this selection I chose a Saluki in relaxed pose (figure 5) and transformed him into the formal side view as seen by a judge in the form of a silhouette (figure 6) and a line drawing (figure 7). Both met with the approval of the judges education chair.

ACCEPTANCE

These depictions of typical are unlikely to meet with the approval of everyone, the reason being this is a breed where there is a latitude of up to four inches in size and in addition there are geographical differences as well as recognised strains. All these factors have produced diversity.
Many Saluki breeders wish to retain this diversity and to do so they promote moderation and what the Standard describes as: "Light, lifting, effortless, showing both reach and drive, body lifting off ground with long, flat strides, not flinging itself forward. No hackney action or plodding."

 

ILLUSTRATED SEQUENCES ONE AND TWO


It must be remembered that long distances on the hunt are covered by the Saluki at the trot not the gallop, therefore action at the trot should appear seemingly effortless, conserving energy for the final fast gallop.
Not wanted is a Saluki with tremendous reach and drive as depicted in illustrated sequence one.
What is wanted is a Saluki with moderate reach and extension as is depicted stacked and moving in illustrated sequence two.
Comparisons can be made frame-by- frame, phase-by-phase, because the half cycle sequences each begin in phase 1 with the right front leg in vertical support. From that first frame on, the other three leg positions can vary depending on each dog's individual conformation.
The most noticeable overall difference is the greater amount of reach and extension exhibited by the TRAD. Notice that the TRAD's right front wrist in phase 6 is flexed horizontal and that sequence two's wrist is more open in phase 6, denoting the ownership of a more open sight hound upper arm and travel at a more moderate rate of speed.
To excel at the fast trot this TRAD has been trained to not break into a gallop but to continue to trot at a fair rate  of  speed. This fast, dramatic action can have great visual appeal. The action of the `typical' mover is less dramatic  but more balanced, effortless and energy-efficient.